‘Een uitvinding van de twaalfde eeuw’, zo hebben sommigen de liefde ooit genoemd. Die uitspraak mag overdreven zijn, toch staat het vast dat de troubadours een onuitwisbare invloed hebben uitgeoefend op de wijzen waarop de liefde tijdens de middeleeuwen in heel West-Europa bezongen werd. Ook in de Nederlanden. De minnezanger Hendrik van Veldeke, de mystieke dichteres Hadewijch, de virtuoze dichter van het Gruuthusehandschrift: ze zijn vaak gebloemleesd. Maar naast hun lyriek zijn er talrijke liederen bewaard, sommige heel conventioneel, andere uiterst geraffineerd, die begraven liggen in weinig toegankelijke tekstedities of in hypergespecialiseerde wetenschappelijke publicaties.
Met dit boek geeft Frank Willaert meer dan drie eeuwen lyriek aan de hedendaagse lezer terug, vanaf het overbekende en toch mysterieuze Hebban olla vogala tot aan het begin van de rederijkerstijd. Niet alleen geeft hij interpretaties van talrijke liederen, maar hij besteedt ook uitvoerig aandacht aan hun context: aan dichtende edellieden, speellieden en burgers; aan luidruchtige dansfeesten en aan intieme vertolkingen; aan zangers en aan instrumentalisten; aan de verhouding tussen oraliteit en schrift; aan nieuwe liedmodes en aan taaie tradities.